§6 De Dagtrip
Door: Ruben van den Peijnakker
Blijf op de hoogte en volg Ruben
26 Februari 2012 | Réunion, Saint-Denis
Er zijn drie dingen zeker in mijn leven:
1. Het uit zich in onverklaarbare contradicties.
2. De haat jegens mijn moeder.
3. De clichématige rite van het lijden tot de dood.
Ik had me door de receptioniste over laten halen om deel te nemen aan een ‘ludieke excursie naar een kasteel’. Zodoende werd ik met tien bejaarden in een oorspronkelijk wit, maar inmiddels zwartgeblakerd busje gestopt om, als in een pot met zure augurken, van de troosteloze omgeving te genieten. We zagen met golfplaat gedekte sloppenwijken, de traditionele vliegjes rondom de gezichten van ondervoede kinderen en zwerfhonden die zich tegoed deden aan diegenen wiens leven inmiddels ondragelijk was geworden. En of we genoten!
Naast mij zat een alleraardigste kerel genaamd Hein. Hein was een zelfbenoemd levensgenieter, die de wereld rondreisde op zoek naar ultieme schoonheid en geluk. Dit leidde hem eigenlijk altijd tot de meest lugubere bordelen, voegde hij er lachend aan toe. Met kinderen en dieren enzo.
Heins humor was soms moeilijk te plaatsen.
Zijn dikke vadsige vingers gebruikte hij om de etensresten van zijn witte T-shirt te krabben. Hij droeg alleen wit, dat goed –nee, ge-wel-dig - kleurde met zijn licht getinte huid, geërfd van zijn Indonesische betovergrootvader, die tevens de ‘kleine holocaust’ had overleefd en zijn geld en strepen had verdiend in het transporteren van Thaise hoeren (nu begon hij weer te lachen) in afgedankte marine fregatten. Menshandel, meende hij, moest niet gezien worden als het economisch uitbuiten van de medemens, er zaten immers ook veel goede kanten aan. Zo kon je goedkoop neuken en… hier hield hij even op.
“Ik ben dan ook een optimist.”
“Ssst!” Een bejaarde vrouw met een burgerlijke paardenbek stak haar calvinistisch vingertje omhoog. “Ik probeer te luisteren.” Haar ogen keken ons aan alsof ze net gehoord had dat haar favoriete VARA programma plaats moest maken voor een flitsende politieserie waar blijkbaar wel mensen naar keken.
De reisleidster – begin twintig en blijkbaar gewend aan het slechthorende publiek - was inmiddels aan haar verhaal begonnen. Over kutkastelen enzo, bevestigde Hein. Ik hoorde allang niets meer, geïntrigeerd bekeek ik de gerimpelde gelaten om me heen. Waren zij nu klaar, was het gebeurd? Kom Harrie, nog een laatste reisje om de allerlaatste centen er doorheen te jagen. De kinderen hebben er toch niet voor gewerkt, ze verdienen het niet, nog een laatste keer weg, nu we nog kunnen. Met z’n tweetjes, gezellig toch? Ik keek naar Harrie, zijn ogen keken in de leegte alsof hij de loop tegen zijn slaap kon voelen en het buskruit al kon ruiken. ’s Nachts zou hij fantaseren over grootschalige orgies met wijn en jonge knapen en voorhuiden en zijn vrouw, haar ontzielde lichaam ondersteboven aan de kroonluchter met haar hoofd op een staak. Hij stond in het midden, de kleinkinderen van zijn broer naakt aan weerszijden, eindelijk hij; alles draaide om hem! Maar dit geluk werd hem ontnomen, de wereld had het van hem afgepakt en deze vrouw, dit wijf, er voor terug gegeven. Zijn ogen keken naar binnen, naar de vele lijsten die hij had gemaakt. Met een mes, verhangen, vallend in de kettingzaag die hij van zijn zoon had gekregen, een bedrijfsongeval, de klassieke sprong, de laatste blik van de machinist, zelfs wegrotten in een Syrische cel had een plek op een van zijn meer recentere lijsten. Hij koesterde ze, zij waren het laatste dat hem bij zinnen hield. Bovendien waren ze van hem, helemaal van hem, niet van hetgeen dat de wereld hem geboden had; zijn succubus, die hem met haar klauwen in zijn slaap gevangen hield.
Kreunend probeerde de man te verzitten, waarna hij schichtig om zich heen keek, alsof hij mij betrapte op het lezen van zijn gedachten. Hij had geen ongelijk.
“Ruub. Hey Ruub, halloooo?” Hein stootte me met een van zijn vleeshompen aan.
“Wel op blijven letten, joh. Is belangrijk.” Hij wees naar buiten, waar een grote menigte zich verzameld had. De zwaailichten verlichtten de vele donkere gelaten, de schok – nee, afgrijzen – was van hun gezichten af te lezen. Ze hadden een grote cirkel gevormd rondom iets dat ooit een mens moet zijn geweest. Het gele afzetlint stond in sterk contrast met het bloed, zo veel bloed! Fotografen snelden toe om het tafereel voor de eeuwigheid te bewaren, hun flitsen deden de blonde haren oplichten, tenminste, dat was het laatste wat ik er uit op kon maken. Welke god had dit offer verlangd?
Tientallen grijze, verloren, verbaasde en bovenal bejaarde hoofden draaiden mijn kant op, ook die van Hein. Ik probeerde grip te krijgen op waar ze naar keken, een beeld van de man die niet kon stoppen met lachen, noch met schreeuwen, zijn armen wild in de lucht. Wie was deze man?
“Ruub, what the…?”
Ik stond op, ging in het gangpad staan, liep op de reisleidster af, knielde voor haar, mijn gezicht tussen haar dijen, mijn tranen bevuilden haar kleren, haar zuurverdiende maagdelijkheid. Langzaam keek ik omhoog, mijn verwaterde blik ontmoette die van haar, ik kneep in haar billen, het deed zeer. Snel trok ze zich los, ik op handen en knieën, nog steeds lachend… brullend alsof mijn hart door de brandende zon met precisie uit mijn lichaam gesneden werd. Wie was deze man?
Hein gooide zijn massieve arm om me heen en trok me voorzichtig overeind.
“Het komt goed, Ruub, rustig maar.”
Een snik, meer liet ik niet los, mijn kaken strak op elkaar. Alles viel nu op z’n plaats: het strand, het feest, het bloed, de enorme tieten, mijn moeder. Ik zou branden.
Ik brand.
Reageer op dit reisverslag
Je kunt nu ook Smileys gebruiken. Via de toolbar, toetsenbord of door eerst : te typen en dan een woord bijvoorbeeld :smiley