§14 Knarsetanden: deel I - Reisverslag uit Amsterdam, Nederland van Ruben Peijnakker - WaarBenJij.nu §14 Knarsetanden: deel I - Reisverslag uit Amsterdam, Nederland van Ruben Peijnakker - WaarBenJij.nu

§14 Knarsetanden: deel I

Door: Ruben van den Peijnakker

Blijf op de hoogte en volg Ruben

23 April 2012 | Nederland, Amsterdam

“Laat me naar binnen! Waarom mag ik mijn kinderen niet zien? Het zijn ook mijn kinderen. Mijn bloedeigen kinderen! Hoor je me?”
De lederen neus van zijn laars knarste onder de druk van de deur. Het waren geen dure schoenen geweest, maar het was toch zonde vond hij. Vooral nu de verf van het deurkozijn een witte afdruk achter begon te laten. Hij zou ze weg kunnen gooien na vandaag, doodzonde was het.
“Ik heb het je toch gezegd; deze kinderen hebben geen vader meer, die hebben ze ook nooit gehad overigens. Meneertje komt thuis en denkt dat hij meteen voor pappie kan spelen, maar nee, daar trapt mammie niet in. Mammie is niet gek, mammie is een vedette. En vedettes geven nooit op!”
Ze had zich klemgezet tussen de deur en de radiator onder de kapstok. De gang was smal genoeg om de deur dicht te kunnen houden en anders zo nodig te verdedigen met haar lichaam. Zijn voet had hij al tussen de deur, maar het zou niet de eerste schoen zijn die een man voor haar achterliet. Ze had inmiddels zoveel schoenen als ze mannen geneukt had, met die van Ruben en Nica erbij.
Ze had hem al van verre aan zien komen, toch had ze de deur voor hem opengemaakt - waarom eigenlijk? Wat stom. Hij was er nooit, altijd op de vaart, en als hij met kerst thuiskwam bracht hij zijn dierbare uren door in de plaatselijke kroeg. ‘Betere tijden herleven met een glas bier,’ zei hij altijd en zij had nooit bier. Daarom ging hij weg. Daar was ze van overtuigd. De eikel.
Maar wat lulde hij nou? Dat het ook zijn kinderen waren? Alsjeblieft, hij betaalde er zelfs niet meer voor. Iedereen wist dat het recht op kinderen gekocht kon worden, behalve hij. Geen geld, geen kinderen, hadden haar vriendinnen haar telkens op het hart gedrukt. Braaf knikte ze dan en keek moedig in de verte, alsof ze met haar ogen een vogel uit de lucht probeerde te schieten. Deze keer zou ze het doen, deze keer had hij pech; hij was een pechvogel.
“Je hebt pech, meneertje.”
“Wat raaskal je nou, wijf? Doe niet zo raar en doe de deur open! Wat moeten de buren hier niet van denken?”
“Wat moeten de buren hier niet van denken,” herhaalde ze met een zeurderige toon, “Je kent de buren nog niet eens. Ze kennen jou nog niet eens. Je bent niemand hier! Een niemand, een niksnut, Kapitein Nemo in Niemandsland!”
“Je bent gek. Helemaal mesjokke.” Hij sprak zijn woorden nu zorgvuldiger en langzamer uit dan hij eerst deed, “Doe, godverdomme, die, deur, open.”
Het gehuil van de baby snerpte door het huis. Ze had weken niet meer gehuild en nu, precies nu, krijste ze alles bij elkaar. Het was alsof ze de aanwezigheid van haar vervreemde vader door het beton kon voelen; een aantrekkingskracht die zelfs in deze moderne tijden niet door de wetenschap verklaard kon worden. Ze had er de voelsprieten voor. Waar ze ook liep met haar dochter, de twee sprieten stonden altijd recht omhoog, aan de weerszijden van haar opvallend symmetrisch hoofd. Duivelshoorntjes, noemden de andere moeders het, maar zelf zag ze het ongewone kapsel van haar dochter eerder als een teken van god. “Die sprieten van jou wijzen altijd naar de hemel”, zei ze wanneer ze zag dat de anderen over haar dochter praatten, en probeerde ze dan toch plat te strijken – geheel onbewust. Ze leek ook net een duiveltje, met die onweerstaanbare glimlach, waarbij haar prachtige kuiltjes in haar wangen de blauwe pretoogjes complementeerden in een contrast dat in de schilderkunst zijn weerga niet kende. Ze was een beeldschone baby. Een geboren fotomodel, als ze de anderen moest geloven. Ruben was altijd een lelijk kind geweest, van hem wist ze dan ook zeker dat hij van Jan was, maar Nica was anders. Ze hoopte stiekem dat ooit het condoom van één van haar minnaars was gescheurd. Een ongeluk waar deze pracht en praal het resultaat van moet zijn geweest. Ze kon niet van Jan zijn, dat was simpelweg onmogelijk. En nu stond hij hier, met zijn voet tussen de deur, alsof het van hem was – alsof de hele wereld van hem was!
Zijn vingers vouwde hij nu over de rand van de deur en met zijn ellenboog slaagde hij erin om een wig te construeren. De deur ging langzaam open. Een laatste duw met zijn schouder, met zijn linkervoet zette hij af en de deur zwaaide open. De moeder van zijn kinderen werd door de immense kracht, die hij in het hout van de deur opgeslagen had, door de hal geslingerd. Even ontmoetten hun blikken elkaar, zij geschrokken, hij tevreden met zijn kleine overwinning - een man moest immers niet meer willen wensen, had hij in een later stadium van zijn leven bedacht.
Deze patstelling, die niet meer dan een seconde duurde, bracht hem terug naar de tijd dat ze samen naar Spanje gingen. Hun eerste vakantie alleen; samen. Uren lagen ze op het warme zand, in een verlaten baai, luisterend naar de zee. Ze spraken eindeloos met elkaar. Het was een cliché, maar een goed cliché; zoiets als het tevreden zuchten bij de eerste slok koffie van de dag. Daar op het strand had hij haar genomen. Ze ging op haar handen en knieën zitten met haar neus gericht op de zee. Hij mocht haar gezicht niet zien, want ze zou haar maagdelijkheid schenken aan de horizon, en die moest al die tijd in zicht blijven om het offer te bezegelen. Bovendien wilde ze genomen worden als een aftandse hond. “Want,” zei ze, “Zo neem jij alle vrouwen Jan.”
Ze was er goed in. Daar was iedereen het over eens. De eerste pijnlijke stoten vond ze het lekkerst, had ze hem later verteld, daarna had ze steeds met haar borsten in het zand gelegen, haar kont gewillig omhoog: gericht op de sterren. “Ik ben een vuile hond,” schreeuwde ze uit, “Neem me Jan! Maak me af! Maak deze vieze straathond maar af, er is geen redden meer aan. Harder, jij vuile homo!.” Hij had verhalen gehoord over perverse vrouwen. Hij kende de mythen, de verhalen van verre stammen waar de vrouwen zich overgaven aan hun ware natuur. Maar hier, aan zijn pik, had hij er een gevangen; iets dat zeldzamer moest zijn dan een zeemeermin.

Na de seconde kroop ze overeind en bekeek haar ooit zo geliefde man als een vreemdeling. Wat had ze ooit in hem gezien? Zijn bezorgde blik maakte haar boos, woedend. Waarom dacht hij dat zij het slachtoffer was? Was dit medelijden dat hij toonde? De lul.
Hij zag haar mondhoeken vertrekken tot een glimlach, waarvan hij wist dat het niets anders kon zijn dan een prelude op een fuga van absolute waanzin en razernij. Hij had haar nooit eerder zo gezien, maar wist dat ze verloren was: een gedane zaak, en die doen geen keer.
Ze was naar boven gestormd, had zich met hun kind in de badkamer verschanst en de kraan aangezet. Zoveel wist hij zich later nog te herinneren. Wat ze nog had geroepen en dat het wassende water het gekrijs van het arme kind uiteindelijk deed verstommen, zou hij nooit meer in zijn geheugen terug kunnen vinden. Het was zwart, die plek. Het was erger dan vergeten. Alleen pijn vulde nu die leegte: de pijn die hem deed herinneren dat hij de hond af had moeten maken toen hij de kans kreeg. Nederig op haar knieën, met haar verbrande borsten in het zand had hij haar leven met zijn sabel moeten nemen. Ja, zijn pik was zijn sabel. Hatsikidee.

Reageer op dit reisverslag

Je kunt nu ook Smileys gebruiken. Via de toolbar, toetsenbord of door eerst : te typen en dan een woord bijvoorbeeld :smiley

Verslag uit: Nederland, Amsterdam

Weg

Weg van het leven, weg van dit alles.

Recente Reisverslagen:

08 Mei 2012

§15 Knarsetanden: part deux

23 April 2012

§14 Knarsetanden: deel I

16 April 2012

§13 Draaiorgel

02 April 2012

§12 Gruis

26 Maart 2012

§11 Zandstralen
Ruben

Hoi ik ben Ruben,

Actief sinds 06 Feb. 2012
Verslag gelezen: 370
Totaal aantal bezoekers 19835

Voorgaande reizen:

01 Februari 2012 - 30 November -0001

Weg

Landen bezocht: